Bescherming

Lange tijd was het volgens het Bouwbesluit niet toegestaan om in buitenmuren openingen te hebben die groter waren dan 1 cm. Het aanbrengen van invliegopeningen voor vleermuizen was dus in feite niet toegestaan. Het Bouwbesluit is echter aangepast, waardoor het vleermuisvriendelijk bouwen weer is toegestaan.

In het Bouwbesluit zijn talloze regels opgenomen waaraan moet worden voldaan bij het bouwen of verbouwen van onder meer woningen en kantoorpanden. Deze regels zijn vaak erg gedetailleerd. Om te voorkomen dat plaagdieren bij een pand naar kunnen komen, werd de regel gehanteerd dat openingen in buitenmuren niet groter mogen zijn dan 1 cm.

Het Bouwbesluit is in 2012 grondig herzien. In het nieuwe besluit is voor de toegestane openingen in buitenmuren een uitzondering gekomen voor soorten die zijn beschermd door de Flora- en faunawet. Nu is het dus beter mogelijk om vleermuizen (maar denk ook aan vogels!) een duurzame verblijfplaats te bieden in de spouw van bestaande en nieuwe gebouwen. Het is natuurlijk wel raadzaam om ervoor te zorgen dat de vleermuizen niet via de binnenmuur het pand zelf kunnen binnen gaan.

Ingangen voor vleermuizen bevinden zich nooit vlak bij de grond, maar altijd op een paar meter hoogte. De kans dat overlast veroorzakende knaagdieren de openingen weten te vinden is dus erg klein.

Hoe staat dit in het bouwbesluit?

n het Bouwbesluit 2012 wordt in ‘artikel 3.69 Openingen’ het volgende gezegd:

  1. Een uitwendige scheidingsconstructie heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m. Dit geldt niet voor een afsluitbare opening en een uitmonding van:
    1. a. een afvoervoorziening voor luchtverversing;
      b. een afvoervoorziening voor rook, en
      c. een ont- en beluchting van een afvoervoorziening voor huishoudelijk afval.
  2. In afwijking van het eerste lid is een grotere opening toegestaan voor een nest of een vaste rust- of verblijfplaats voor bij of krachtens de Flora- en faunawet beschermde diersoorten.
  3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een gebruiksfunctie waarop het eerste lid niet van toepassing is.’

Hoewel vleermuizen lang kunnen leven en weinig natuurlijke vijanden hebben, gaat het toch niet zo goed met ze. Van de 21 soorten vleermuizen die er in Nederland zijn gevonden, zijn negen soorten zeldzaam. Tenminste vijf andere soorten zijn de afgelopen vijftig jaar erg zeldzaam geworden, 2 soorten zijn zelfs uit Nederland verdwenen.

Veel verblijfplaatsen zijn in de loop der jaren verdwenen of ontoegankelijk geworden voor vleermuizen: bomen worden gekapt, spouwmuren opgevuld, oude gebouwen gerenoveerd. Veel bestrijdings- en houtconserveringsmiddelen doden niet alleen insecten, maar vergiftigen ook vleermuizen en hun jongen. Veranderingen in het landschap hebben ook een negatief effect gehad, doordat jachtgebieden en vliegroutes verdwenen zijn.

Doordat vleermuizen in grote groepen leven heeft een "ongeluk" op of rond een kolonieplaats grote gevolgen voor de vleermuisstand in een groot gebied. Een vleermuis krijgt meestal maar één jong per jaar. Daardoor duurt het erg lang voor een groep weer over zo'n tegenslag heen is.

In deze rubriek geven we een kort beeld van de wat betreft de Vlen belangrijkste vier gevaren die vleermuizen in het dagelijks leven tegen komen.

1. Afname van insekten aanbod.

Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat vleermuizen elke nacht een grote diversiteit aan insekten eten. Tot 500 kleine insekten per uur, met een geschatte 3000 insekten per individue per nacht. De 21 verschillende vleermuissoorten hebben ieder een andere manier van prooivangen, sommige zijn generalist, en eten alles wat ze onderweg tegen komen. Andere soorten zijn specialist, deze soorten zijn het meest gebaad bij een bepaalde prooigroep. Voorbeelden zijn rosse vleermuizen en laatvliegers die meikevers vangen, en meervleermuizen die poppen van muggen vangen. Elke vleermuissoort heeft zijn eigen specialiteit en dus ook prooigroep, waardoor soorten vaak in het zelfde gebied kunnen jagen. Competitie tussen de soorten wordt hierbij vermeden.

Door veranderingen in waterkwaliteit, intensivering van de landbouw met bijbehorende verlaagde grondwaterstand, verdwijnen of vernietiging van lijnvormige landschapselementen, gebruik van bestrijdingsmiddelen (o.a. akkerbouw-, fruitteelt- en bloembolpercelen), klimaatveranderingen met toename van extreme natte of droge jaren, kan de insecten populaties afnemen. Zowel in soorten diversiteit als in biomassa. Dit kan grote negatieve effecten op vleermuis populaties hebben, vooral tijdens energie consumerende periodes zoals zwangerschap en winterslaap. Afname van vleermuis populaties wordt verwacht door achteruitgang in reproductie (minder jongen per jaar), omdat vleermuizen zeer oud kunnen worden kan het heel lang duren voordat negatieve effecten worden waargenomen.

Oplossingen:

  • Bestrijdingsmiddelen moeten eerst bewezen ongevaarlijk zijn, alvorens ze mogen worden toegepast, in plaats van dat de bewijslast achteraf wordt uitgevoerd. Dat is dweilen met de kraan open.
  • Verdroging van natuurgebieden en NNN (natuur netwerk Nederland) moet actief worden voorkomen
  • Betere toepassing van verlichting en gebruik van correcte lichtkleur zodat insecten niet onnodig naar een lamp worden gelokt.
  • Een betere afstemming tussen landbouwbeleid en natuurbeleid is nodig, zodat boeren weer kunnen boeren voor de natuur, ipv gedwongen worden om natuur te verwijderen omdat het anders opbrengst kost.

2. Afname van geschikte zomerverblijfplaatsen in huizen

Een groot aantal van onze vleermuissoorten is in de zomermaanden (van maart tot oktober) afhankelijk van gebouwen als verblijfplaats. Het betreft soorten zoals gewone dwergvleermuis, meervleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, ingekorven vleermuis. Maar ook brandt’s vleermuis, baardvleermuis, watervleermuis, rosse vleermuis, tweekleurige vleermuis en kleine dwergvleermuis komen veelvuldig in gebouwen voor. Vaak worden spouwmuren van woonhuizen gebruikt, maar ook zolder van monumentale gebouwen zoals kerken en kastelen. Vleermuizen verkiezen een bepaald type gebouw vanwege thermische eigenschappen. Soorten zoals meervleermuis, laatvlieger en ingekorven vleermuis verkiezen verblijven waarin plekken aanwezig zijn tussen 35-40 graden. Maar op hetzelfde moment moeten ook koelere plekken aanwezig zijn, tussen de 15-20 graden. Dit grote temperatuur gradiënten kan alleen gevonden worden in een heel beperkte selectie verblijven, merendeel valt onder de categorie ‘verouderd’ en ‘slecht geïsoleerd’.

De overheid heeft de ambitie om alle woonhuizen te verduurzamen. Dus ook de slecht geïsoleerde woningen die geliefd zijn bij veel vleermuizen. Renovatie werkzaamheden bestaan onder andere uit het plaatsen van een nieuw dak, of het van binnenuit isoleren van het dak, na-isoleren van de spouwmuren of het aanpassen van de gevel, verbeteren van de CV installatie (dwz met minder warmte verlies), en plaatsen van zonnecollectoren op het dak. Op dit moment is nog ongeveer 20% van het oorspronkelijk aanbod verblijven beschikbaar voor vleermuizen. Dit wordt snel minder, naar verwachting zijn in 2030 vrije alle geschikte verblijven in gebouwen verdwenen.

Oplossingen:

  • Voorkom directe negatieve effecten tijdens isolatie werkzaamheden. In de zomermaanden voor de na-isolatiewerkzaamheden is een vleermuis-check nodig.
  • Er is dringend behoefte aan werkende alternatieve vleermuisverblijven. Op dit moment bestaan er nog geen functionele alternatieven voor meervleermuis, laatvlieger, etc.
  • Een goede check op vleermuizen is altijd nodig voor de start van renovatie maatregelen. De overheid probeert via gedragscodes de uitvoering van werkzaamheden te versnellen, maar dit gaat ten koste van de vleermuizen. Lees oa over gedragscode stroomversnelling op de site van SEVON.

Meer lezen?

uitleg na-isolatie

Bouwbesluit 

3. Verstoring van winterverblijven

Van augustus tot mei brengen vleermuizen door in zogenaamde winterverblijfplaatsen. In feite is deze term niet juist, omdat veel winterverblijven ook dienen als paar verblijf. Het zijn dus eigenlijk paar –en winterverblijven. Voor de aanvang van de winter wordt gepaard, de meeste Nederlandse vleermuizen slaan het sperma gedurende de winter op in een speciaal opslagorgaan. In het voorjaar wordt een vrouwtje zwanger. De wintercondities bepalen hoeveel energie een vleermuis nodig heeft om de winter te overleven. Een vleermuis die te licht uit winterslaap komt, zal de daarop volgende zomer niet zwanger worden. Gedurende de winterslaap zijn vleermuizen gevoelig voor niet-tactiele prikkels, zoals licht, geluid, luchtstroming, onverwachte verandering van temperatuur. Om vleermuizen in paar –en winterverblijven te beschermen zijn de meeste verblijven afgesloten voor publiek. Bij dergelijke afsluiting is het belangrijk het klimaat in een object niet negatief te beïnvloeden. Vooral in grotere objecten (een mergelgroeve of fort) kan het verkleinen van de opening van een ingang grote negatieve effecten hebben op soorten met een voorkeur voor klimaat dynamiek (o.a brandt’s vleermuis, baardvleermuis, franjestaart, meervleermuis, gewone dwergvleermuis en vale vleermuis). Helaas bestaat een toenemende trend op medegebruik van vleermuis paar –en winterverblijfplaatsen. Voorbeelden van medegebruik zijn kerstmarkt, grot fietsen, abseilen, muziek festival en ondergrondse overnachting. Verstoring vindt niet alleen plaats door non-tactiele prikkels, maar ook door inrichtingsmaatregelen uitgevoerd in het kader van medegebruik activiteiten. Een groot aantal paar –en winterverblijven zijn al grotendeels ongeschikt geraakt voor vleermuissoorten met een voorkeur voor dynamiek.

Oplossingen:

  • Afsluiting van een paar –en winterverblijf moet altijd gebeuren met behoud van klimaat.
  • Een betere zonering of afstemming is nodig, zodat medegebruik kan plaats vinden op plekken (of in objecten) die voor vleermuizen minder essentieel zijn.
  • Natuurbeheerorganisaties krijgen niet of nauwelijks geld om te handhaven op inbraak, of objecten op een degelijke manier af te sluiten.

 kerstmarkt

Een kerstmarkt in een groeve vol meer vleermuizen, niet meest optimale situatie voor de vleermuizen.

 

4. Windturbines

In Nederland worden al sinds langere tijd windturbines en windparken gebouwd om op een duurzame manier energie op te wekken. In maart 2014 stonden er 1783 windturbines in Nederland. De aanwezigheid van windturbines kan gevolgen hebben voor vogels en vleermuizen. Hoewel al enkele jaren in het buitenland, met name in Amerika en Duitsland, gericht onderzoek plaatvindt naar vleermuisslachtoffers bij windturbines, is er nog geen eenduidig beeld over waarom er slachtoffers vallen. Sommige onderzoekers vermoeden dat vleermuizen actief naar een turbine vliegen, o.a omdat deze warmte produceert en omdat deze grote hoeveelheden insekten lokt.

Slechts bij een klein aandeel van de slachtoffers ligt de doodsoorzaak in direct contact met de rotorbladen. Onderzoekers vinden percentages tussen de 10 en 50% van het totaal aantal slachtoffers,
waar bij slachtoffers externe verwondingen te herkennen zijn, zoals gebroken vleugels, hoofdwonden en schedelbreuken. Overige slachtoffers lijkt ongeschonden, maar in werkelijkheid zijn ze overleden door barotrauma: verwondingen die veroorzaakt worden door verschillen tussen de omgevingsdruk en de druk in luchthoudende (lichaams)holten .Een vleermuis die in de buurt van de draaikolk door een turbine blad vliegt ondergaat een snelle daling van luchtdruk, waardoor de longen van een vleermuis
snel uitzetten. Als gevolg hiervan knappen kleine bloedvaatjes in de longen van een vleermuis. Het dier verdrinkt daarna in zijn/haar eigen bloed.

Het risico voor een vleermuis om slachtoffer te worden van een windturbine varieert van soort tot soort. Belangrijke factoren die fatale afloop bepalen zijn vlieghoogte, voorkeur voor open omgeving en migratiegedrag. Windturbines langs vaste migratieroutes of nabij essentieel foerageergebied van gevoelige soorten kunnen zeer veel slachtoffers veroorzaken. Omdat vleermuizen zich zeer langszaam voortplanten kan dit al snel een negatief effect op het voortbestaan van een soort veroorzaken.

Oplossingen:

  • Hoe meer wind, hoe minder activiteit van vleermuizen. Door turbines bij hogere windsnelheden uit te zetten kan een groot deel van de slachtoffers voorkomen worden. Het is daarbij wel belangrijk voor vleermuizen relevante windsnelheden te nemen, boven de 8 m/s is activiteit vrijwel nul. Omdat turbines tussen de 6 en 8 m/s nog veel energie opwekken probeert men de marge om een turbine stil te zetten op te rekken naar 6 m/s. Dit is altijd beter dan niks, maar netto betekent dit nog steeds een negatief effect.
  • Vliegroutes en migratieroutes van vleermuizen zijn goed te voorspellen. Vleermuizen volgen bij de migratie vaak allerlei lijnvormige elementen, zoals een bosrand, dijktalud, langs kust van meer of zee. Door turbines op meer dan 500 m afstand van dit soort elementen te plaatsen kunnen veel slachtoffers voorkomen worden. Ook hier geldt, hoe verder hoe beter!

cut in speed

Figuur: Relatie tussen de windsnelheid (m/sec) en de snelheid van de turbine rotor (omwentelingen/min) bij drie typen windturbines (bron: Baerwald et al., 2009). De doorgetrokken zwarte lijn laat het verloop zien van een standaard windmolen met een vrije loop tot 4 m/s, waarna vervolgens de bladen langzaam de optimale snelheid (vanaf 6 m/s) benaderen. De rode gestreepte lijn laat het verloop zien van de rotorsnelheid waarbij de turbine of de bladen zodanig draaien dat deze bij lage windsnelheden vrijwel geen wind vangen en dus stilstaan. De groene gestippelde lijn geeft het verloop weer waarbij het programma van de turbine is aangepast, zodat de turbines pas beginnen te draaien bij windsnelheden hoger dan 5,5 m/s. In deze figuur is ook het verband tussen vleermuizen (aantal vleermuizen/uur) en windsnelheid weergegeven (bron: Ahlén et al., 2007). Tussen 6 m/s en 8 m/s kan een slachtoffer reductie van 60% worden verkregen. Boven de 8 m/s is dat vrijwel 100%

Meer lezen?

 

baerwald_barotrauma
114 Downloads
629.28 KB
ahlen_bats_and_offshore_snvrapp
83 Downloads
1.93 MB
bat_fatalities_in_america
99 Downloads
853.21 KB
dln_omgaan met effecten van windturbines op vleermuizen
89 Downloads
491.84 KB
limpens_dekker_windturbine analyse
91 Downloads
3.49 MB
offshore_platforms
72 Downloads
1.04 MB
rydell_flies on wind turbines
73 Downloads
1.08 MB
windkraft_brinkmann
69 Downloads
311.04 KB
windmolen en vleermuizen
90 Downloads
129.68 KB
windturbines interactions
78 Downloads
2.07 MB

Vleermuiswerkgroep Nederland is een kennis centrum, voor advies, voorlichting en ecologisch onderzoek. We verzamelen verspreidingsgegevens en zijn (mede) verantwoordelijk voor een landelijk meetnet. Wij voeren echter geen planologisch onderzoek uit.

Wat doen we wel:

  • we kunnen advies geven over de te verwachten soorten in een plangebied.
  • we kunnen (op basis van expert judgement) kort advies geven over de verwachte negatieve effecten van werkzaamheden in een plangebied

Wat doen we niet:

  • we gaan niet het veld in, en komen ook niet ter plaatsen kijken
  • we voeren geen quickscan of aanvullend natuuronderzoek uit

SEVON

Mocht u kennis hebben van een grootschalig (regionaal/ landelijk) project waar vleermuizen in gevaar komen, dan raden we u aan contact op te nemen met SEVON (Stichting Ecologisch Onderzoek Nederland), www.stichtingSEVON.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Vraag een ecologisch adviesburo

Voor alle andere projecten geven we hieronder een lijst met ecologische adviesbureaus met vleermuizen als specialiteit. Sommige bureaus hebben slechts een aantal gespecialiseerde medewerkers, ander zijn grotendeels gespecialiseerd op vleermuizen. We raden aan een lokaal adviesbureau te kiezen, omdat deze vaak ook regionale kennis hebben relevant voor een onderzoek. De adviesbureaus staan gesorteerd op alfabet en gegroepeerd per provincie. Deze bureaus kunt u benaderen voor advies en aanvullend vleermuisonderzoek. Onze (voormalige) sponsors hebben we hier gemarkeerd met groen (dit zijn wat ons betreft aanraders) :

(noot: fouten of aanvullingen in deze lijst kunt u melden bij: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.)

Friesland  

Friesland. Altenburg & Wymenga, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.altwym.nl, Feanwalden

Friesland. John Melis Ecologie, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.jmecologie.nl, Jubbega

Gelderland

Gelderland. Eco Groen Advies en Onderzoek naar Vleermuizen Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Wageningen

Gelderland. Ecologisch adviesbureau Mulder, www.ecologischadviesbureau.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Beemte broekland

Gelderland. Econsultancy, www.econsultancy.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Gelderland. Ekoza, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.ekoza.nl, Arnhem

Gelderland. Jasja Dekker Dierecologie, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.jasjadekker.nl

Gelderland. Laneco, www.laneco.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Ede

Gelderland. Loo Plan , Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.looplan.nl, De Steeg

Gelderland. Natuurbalans - Limes Divergens, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.natuurbalans.nl, Nijmegen

Gelderland. NatuurInclusief, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.natuurinclusief.nl, Borculo

Gelderland. Viridis. www.bureau-viridis.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. , Culemborg

Landelijk

Landelijk. ARCADIS Nederland BV, arcadis.com

Landelijk. Bureau Waardenburg, ww.buwa.nl,  Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Culemborg

Landelijk. Haskoning. Royalhaskoningdhv.com

Landelijk. Regelink ecologie en landschap. www.regelink.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Landelijk. Tauw. www.tauw.nl

Limburg 

Limburg. Bionet natuuronderzoek. www.bionetnatuur.eu, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Stein

Flevoland

Flevoland. Landschapsbeheer Flevoland, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Noord-Brabant 

Noord-Brabant. Ecologica, www.ecologica.eu, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Maarheze

Noord-Brabant. Vosnatuurbeheer. www.vosnatuurbeheer.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Esch.

Noord-Holland 

Noord-Holland. Adviesbureau E.C.O. Logisch, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.eco-logisch.com, Leimuiden

Noord-Holland. Elsken ecologie, www.elskenecologie.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.. Adam

Noord-Holland. Landschap Noord-Holland. www.landschapnoordholland.nl/zakelijk, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Noord-Holland. Endemica. www.endemica.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Alkmaar

Overijssel 

Overijssel, Ecogroen, www.ecogroen.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Zwolle.

Overijssel. Silvavir, www.silvavir.com, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Deventer

Overijssel. Ecomilieu advies. Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Daarle

Overijssel. Batweter onderzoek en advies, www.batweter.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Rossum

Zuid-Holland 

Zuid-Holland. Aqua-Terra Nova, www.aquaterranova.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Naaldwijk

Zuid-Holland. BSR. www.bureaustadsnatuur.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Rotterdam

Zuid-Holland. By Nature, www.bynatureadvies.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Zuid-Holland. Eco-Niche, www.eco-niche.nl , Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Leiden

Zuid-Holland. Ecoresult, www.ecoresult.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. Alblasserdam

Zuid-Holland. Konings ecologie, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Wassenaar

Zuid-Holland. Maasarend, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., www.maasarend.nl, Raamsdonkveer

Zuid-Holland. www.vdhelm.nl , Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Berkel en Rodenrijs

Zuid-Holland. Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland, www.zwgzh.nl, Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken., Den Haag.

  

Vermijden vleermuizen licht, of toch niet?

De tolerantie van vleermuizen voor verlichting hangt samen met een aantal factoren. Aangenomen wordt dat verlichting leidt tot verhoogde zichtbaarheid en daarmee is er een grotere kans op predatie (Verboom, 1998). De tolerantie voor licht hangt daarbij nauw samen met de functie van het gebied dat wordt aangetast en hangt samen met de soort, maar ook spelen de intensiteit en continuïteit van verlichting een rol. Daarnaast is de kleur van verlichting van belang; vleermuizen zijn bijvoorbeeld ongevoelig voor oranje/rode verlichting en zijn, met uitzondering van de niet in Nederland voorkomende vampiervleermuizen, niet in staat infrarood waar te nemen. Groene verlichting, zoals vaak gebruikt om verstoring van s‘nachts vliegende vogels te voorkomen, kunnen vleermuizen helaas goed waarnemen.

Soorten als de gewone dwergvleermuis en laatvlieger kunnen foeragerend bij verlichting worden waargenomen in verband met het verhoogde aanbod van insecten, maar beide mijden verlichting op vliegroutes (Blake & Hutson 1994; Verboom 1998; Limpens et al. 2004). Beide soorten kunnen wat foerageergedrag betreft als lichttolerant worden beschouwd; dit blijkt ook uit het feit dat beide soorten relatief veel in de bebouwde kom en stedelijk gebied worden waargenomen. De rosse vleermuis foerageert en vliegt in de regel hoog (tot 100 meter) in de lucht en jaagt vaak al vroeg in de schemering. Zowel in foerageergebieden als op vliegroutes is de soort lichttolerant. Voornamelijk snelvliegende soorten lijken te kunnen profiteren van het verhoogde insectenaanbod rond kunstmatige lichtbronnen (Rydell et al. 1996).

 

licht en soorten

Recent is onderzoek in Friesland gedaan (door onder andere Kuijper et al. (2005)) naar de effecten van verlichting op de meervleermuis. De meervleermuis behoort, net als de watervleermuis, tot het geslacht Myotis, waarvan in de regel wordt aangenomen dat de meeste soorten lichtmijdend zijn. Soortgelijk onderzoek naar de watervleermuis is voorzover bekend niet uitgevoerd. Zij toonden bij hun onderzoek in Friesland aan dat op verlichte locaties minder wordt gejaagd en dat aanwezigheid van puntverlichting op vliegroutes leidt tot afwijkend gedrag, namelijk keren. De meeste dieren keerden al voordat zij in de verlichte zone kwamen, een aantal dieren keerde pas in deze zone. Uiteindelijk bleken de dieren de zone wel te passeren, maar duidelijk kon worden gemaakt dat verlichting een verstorend effect heeft op het gedrag van vleermuizen. Het aanbrengen van verlichting had het grootste negatieve effect op locaties waar reeds in zekere zin sprake was van barrièrewerking, zoals een sluis. Daarnaast is ook de richting van de lichtbundel, dwars op of in de lengte van de vliegrichting, van belang. Wanneer het licht dwars op een watergang schijnt, is slechts sprake van een verlichte zone; verlichting die schijnt in de richting van de vliegroute kan al op een grotere afstand zorgen voor verstoring omdat deze beter zichtbaar is. De werkelijke invloed hiervan op het gedrag van vleermuizen is echter nog niet bekend (Kuijper et al. 2005).

licht richhting

De lichtsterkte en de afstand van de verlichtingsbron tot locaties die van belang zijn voor vleermuizen bepalen, in combinatie met de richting van het licht en de aanwezigheid van barrières, of negatieve effecten optreden op vleermuizen. Bij een maanloze (nieuwe maan) en onbewolkte nacht bedraagt de lichtsterkte rond 0,0012 lux. De lichtsterkte tijdens volle maan en heldere hemel bedraagt 0,12 tot 0,25 lux (Hecker & Brigham 1999; Van der Vegte 2005;). Onder deze omstandigheden blijken negatieve effecten uit te gaan op het aantal uitvliegende dieren van kolonies en het tijdstip waarop deze dieren uitvliegen (Voute et al 1974 Boldogh & Dobrosi 2007). Over het algemeen lijken vleermuizen tijdens volle maan later uit te vliegen en of op relatief donkere plekken te foerageren. Onduidelijk is of dit maanmijdend gedrag mede veroorzaakt wordt door een gemiddelde lagere temperatuur, en daarmee gekoppeld lager insectenaanbod, tijdens nachten met volle maan.

Het onderzoek van Kuijper et al. (2005) was beperkt van opzet en het is bijvoorbeeld niet duidelijk wat de effecten zullen zijn van het aanbrengen van een aaneengesloten zone van verlichting in de lengte van de vliegroute. Daarnaast kon ook niet worden onderzocht of vleermuizen wennen aan de nieuwe situatie of hun vliegroute verleggen. In hun voedselgebied lijken met name mannetjes meervleermuizen zich af en toe tolerant op te stellen ten opzichte van verlichting, vooral bij extreme weersituaties zoals veel wind en aanhoudende miezerregen (Haarsma 2003). De reden hiervoor is mogelijk het vrijwel ontbreken van voedsel, waardoor de vleermuizen uitwijken naar verlichte locaties. Over het algemeen tolereert de meervleermuis geen licht (meer dan 0,5 lux over een lengte van 20 meter) in de foerageergebieden. Van der Vegte (2005) geeft op grond van een onderzoek in Leiden aan dat meervleermuizen de voorkeur geven aan een langere, donkere omweg dan aan een kortere maar verlichte route.

Dat verlichting negatieve effecten heeft op het gedrag van meervleermuis staat zo goed als vast, al is nog niet duidelijk wanneer en in welke mate sprake is van significant negatieve effecten op bijvoorbeeld de lokale populatie. Als stelregel geldt dat lange verlichte stukken (> 20 meter), waarbij de lichtsterkte groter is dan 0,5 lux, dienen te worden afgeschermd.

Ook van de watervleermuis is bekend dat de soort lichtmijdend is; de soort lijkt tijdens foerageren echter meer te tolereren dan de meervleermuis. De watervleermuis vliegt in de regel pas een half uur na zonsondergang uit, terwijl zijn voornaamste prooidieren juist actief zijn in de schemering. Als gevolg daarvan wordt een belangrijk deel van de activiteitspiek van de prooidieren gemist. Predatormijdend gedrag lijkt hieraan ten grondslag te liggen (Rydell et al. 1996).

Meer lezen?

licht en meervleermuizen
249 Downloads
1.18 MB
Lichtkleur
203 Downloads
314.97 KB
Presentatie licht en vleermuizen
231 Downloads
3.08 MB
Randeffecten snelweg licht en geluid
134 Downloads
747.04 KB
randeffecten_snelwegen vleermuizen geluid licht
122 Downloads
747.04 KB

 Trage vleermuizen mijden licht

Wat is Stroomversnelling?

In Nederland is momenteel een groot project gaande, genaamd Stroomversnelling. Dit project houdt in dat er 111.000 huurwoningen (meestal na de oorlog gebouwd) een renovatie krijgen, waarna de woning energieneutraal moet worden. Dit wordt ook wel ‘nul-op-de-meter’ (NoM) genoemd. Dit project wordt door drie grote bouwbedrijven gecoördineerd: BAM Woningbouw, Dura Vermeer en VolkerWessels. Stroomversnelling opereert ook als Vereniging onder de zelfde naam en ontwikkelt een Keurmerk. Bij de Vereniging hebben zich ook andere bedrijven aangesloten.

Hoe werkt Stroomversnelling?

Om al die woningen energieneutraal te maken is voor een rigoureuze aanpak gekozen. De woning wordt als het ware helemaal ‘ingepakt’. Dit betekent dat er vóór de bestaande gevel een compleet nieuwe voor- en achtergevel wordt geplaatst en er werkzaamheden aan het dak zijn.

De werkzaamheden per ‘eenheid’ zijn binnen twee weken  uitgevoerd, een hele straat kan ook in twee weken gedaan worden.

Wat is het probleem?

Het probleem dat daarbij speelt, is dat er ook beschermde diersoorten gebruik maken van verblijven in- of aan de woning. Denk hierbij aan Huismus, Gierzwaluw, Steenmarter en de verschillende soorten vleermuizen.

Er dreigt hier een conflict tussen milieudoelstellingen enerzijds (realiseren van energieneutrale woningen) en biodiversiteitsdoelstellingen anderzijds (behoud en versterking van populaties beschermde soorten). Over beide zijn Europese afspraken gemaakt; beide moeten daarom doorgang vinden maar kunnen elkaar in de weg zitten. De VLEN en de Zoogdiervereniging zijn ook voor de aanpak van het klimaatprobleem, onder andere door energieneutrale woningen, maar dat mag dan niet ten koste gaan van beschermde diersoorten zoals vleermuizen. Daarom onze aandacht voor dit project.

Ontheffing Flora- en faunawet

Om dit project te kunnen uitvoeren, is door de bouwbedrijven een ontheffing van de Flora- en faunawet ex art 75 aangevraagd. De staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken heeft deze ook verleend op 30 december 2015. Deze experimentele ontheffingen zijn geldig van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017. De ontheffingen zijn verleend op grond van: volksgezondheid, groot openbaar belang en geen andere bevredigende oplossing. Er is ontheffing verleend voor artikel 11: beschadigen, verstoren en vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. In de ontheffingen zijn voorwaarden opgenomen die je onderaan deze pagina vindt.

Samenvatting van de zorgen omtrent vleermuizen, genoemd in bezwaarschift: 

  • Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de soorten tot een minimum te beperken, stelt u maatregelen voor zoals beschreven in de hoofdstukken 5, 7 en 8 van het bij de aanvraag gevoegde rapport “Rapport – Aanvraag ontheffing Flora en faunawet” van 16 december 2015. De door u voorgestelde maatregelen zijn in grote lijnen voldoende. Aanvullend hierop dient bij de aanwezigheid van massawinterverblijven van vleermuizen maatwerk plaats te vinden.
  • U dient een melding te doen bij het bevoegde gezag indien u de ingekorven vleermuis aantreft. Deze melding dient vergezeld te gaan door een plan van aanpak met betrekking tot de ingekorven vleermuis. Pas nadat u goedkeuring ontvangen heeft van het bevoegde gezag kunnen de werkzaamheden met betrekking tot de ingekorven vleermuis uitgevoerd worden.
  • Daarnaast dienen permanente kasten onderhouden te worden zodat deze functioneel blijven.
  • vooraf geborgd dat voorzien wordt in voldoende alternatieven die in kwantiteit en kwaliteit overeenkomen met de huidige functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen voor de aanwezige populatie van de baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, grijze grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en de tweekleurige vleermuis.
  • Indien uit de blijkt dat er in de omgeving onvoldoende alternatieve verblijfplaatsen binnen het netwerk aanwezig zijn worden er tijdelijke alternatieven aangeboden in de vorm van vleermuiskasten.
  • Wanneer niet voorkomen kan worden dat er in de kwetsbare periode moet worden gewerkt, worden voorafgaand aan de renovatie- en isolatiewerkzaamheden de verblijfplaatsen . In iedere te renoveren/isoleren woning worden permanente alternatieven gerealiseerd in de vorm van kopgevelinbouwkasten, ruimtes onder de dakgoot, boeiboorden en dergelijke, voorzieningen bij installatieruimtes op platte daken van (veelal) hoogbouw en opbouwkasten.
  • waarbij in elke te renoveren woning verblijfmogelijkheden voor vleermuizen, gierzwaluw en de huismus worden geplaatst – de voorzorgsbenadering
  • Door de gekozen inrichting, werkwijze en de planning (buiten kwetsbare periodes) wordt schade aan vleermuizen, gierzwaluw en de huismus zoveel mogelijk voorkomen. De meerwaarde van deze aanpak zit in het feit dat er meer verblijfplaatsen voor de betreffende soorten aangebracht worden dan bij de reguliere ontheffingverlening noodzakelijk is.

Aanvullende voorschriften

 De belangrijkste voorschriften uit de ontheffing mbt vleermuizen zijn hieronder gekopieerd:

  • Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient een afschrift van deze ontheffing en de bijbehorende brief op de locatie van de werkzaamheden aanwezig te zijn en op verzoek te worden getoond aan de daartoe bevoegde toezichthouders of opsporingsambtenaren.
  • U dient tijdig de verblijfplaatsen van de bij de omgevingscheck aangetroffen soort(en) buiten de kwetsbare periode van de betreffende soort(en) te verwijderen of ontoegankelijk te maken indien de isolatiewerkzaamheden tijdens de kwetsbare periode uitgevoerd zullen worden. De kwetsbare periodes voor de vleermuizen zijn de winterperiode (november tot met maart, ofwel bij temperaturen lager dan 10° Celsius) en de kraamperiode (medio mei tot medio juli). De kwetsbare periode van de steenmarter is de voortplantingsperiode (van april tot en met juli). De kwetsbare periode van de gierzwaluw en de huismus is de voortplantingsperiode (respectievelijk van april tot en met juli en van april tot en met augustus). Afhankelijk van het seizoen en de weersomstandigheden kunnen deze periodes langer dan wel korter zijn. De geschiktheid van de periode voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald door een deskundige2 op het gebied van de baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, grijze grootoorvleermuis, ingekorven vleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis, steenmarter, gierzwaluw en de huismus.
  • Het veldbezoek voor de omgevingscheck dient in een ecologisch zinvolle periode van het jaar te worden uitgevoerd door een deskundige op het gebied van de aangevraagde soorten.
  • De permanente kasten dienen van weerbestendig materiaal gemaakt te zijn.
  • De permanente kasten dienen onderhouden te worden zodat deze functioneel blijven.
  • Bij vleermuissoorten, waarvan bekend is dat deze niet of zelden gebruik maken van de voorgestelde maatregelen, dienen soortspecifieke maatregelen aangebracht te worden. Deze soortspecifieke maatregelen dienen in overleg met een deskundige op het gebied van vleermuizen gerealiseerd te worden.
  • Indien soortspecifieke maatregelen niet mogelijk blijken, kan de woning niet volgens de huidige ontheffing gerenoveerd worden.
  • U dient een melding te doen bij het bevoegde gezag indien u de ingekorven vleermuis aantreft. Deze melding dient vergezeld te gaan door een plan van aanpak met betrekking tot de ingekorven vleermuis. Pas nadat u goedkeuring ontvangen heeft van het bevoegde gezag kunnen de werkzaamheden met betrekking tot de ingekorven vleermuis uitgevoerd worden.
  • Waar de laatvlieger, gewone grootoorvleermuis en de grijze grootoorvleermuis (vermoedelijk) aanwezig zijn, dient een langere kwetsbare periode (kraamtijd) aangehouden te worden.
  • Bij de aanwezigheid of het vermoeden van de aanwezigheid van de laatvlieger dient in dit deel van het te renoveren plangebied in beide kopgevels van elk blok een verblijf voor de laatvlieger geplaatst te worden.
  • Waar mogelijk dienen de aanwezige daklijsten, boeiborden en dergelijke toegankelijk te worden gemaakt voor vleermuizen.
  • Indien uit de omgevingscheck of andere bronnen blijkt dat in een te renoveren hoogbouw een (massa)winterverblijf van vleermuizen aanwezig is, dient vóórafgaand aan de start van de werkzaamheden overleg gevoerd te worden met het bevoegde gezag om maatwerkafspraken te maken over de te nemen mitigerende maatregelen.
  • U dient direct voorafgaand aan de werkzaamheden uit te sluiten dat er exemplaren van de aangevraagde soorten aanwezig zijn in de te isoleren panden. Indien er nog exemplaren van de soort(en) aanwezig zijn, dient u aanvullende maatregelen te nemen om het/de gebouw(en) ongeschikt te maken voor de soort(en). U dient de start de werkzaamheden uit te stellen tot er geen exemplaren van de aangevraagde soorten meer aanwezig zijn in het gebouw.
  • U dient vóór de start van de werkzaamheden een monitoringsprotocol op te stellen en ter goedkeuring aan RVO voor te leggen  […] Op 14 locaties dienen 6 woningblokken te worden gemonitord […] Tussentijdse resultaten dienen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk in september 2016 ter beoordeling aan het bevoegde gezag overlegd te worden en besproken om waar nodig gedurende de duur van de ontheffing bij te sturen.
  • De werkzaamheden en bovengenoemde voorschriften dienen te worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de soorten waarvoor ontheffing is verleend.
  • U dient een ecologisch werkprotocol op te stellen met daarin bovengenoemde voorschriften. Alle betrokken partijen, met name ook de uitvoerenden op de bouw- of projectlocatie, dienen van het werkprotocol op de hoogte gesteld te worden.
  • Deze ontheffing kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de ontheffinghouder zich niet houdt aan de voorschriften.

Wat zou jij kiezen?

Vleermuizen gebruiken vaak de zijgevel van een blok rijtjeshuizen. Vleermuizen leven in grote groepen van 30 tot wel 700 dieren. Fysiek is het niet mogelijk om zo'n grote groep in een vleermuiskast te huisvesten. Verder zijn de omstandigheden qua klimaat en afmetingen van een vleermuiskast totaal verschillend van een spouwmuur. Vergelijk het met een villa en een mini-vouw caravan. Als wij mensen zouden kunnen kiezen zouden wij toch ook liever in de villa met jaccuzi willen wonen?

 

Een villa of een vouw caravan

verblijfplaats lemmer 1

kastmodeljb 2

 Natuurinclusief bouwen

Daarom is het nodig om "natuurinclusief" te bouwen. Alleen op die manier blijven er uiteindelijk voldoende verblijfplaatsen voor vleermuizen over. De meest simpele maatregel, is al zorgen dat er boeiborden aan de gevel komen of blijven, waarachter groepen vleermuizen (tijdelijk) kunnen verblijven. Het inbouwen van kleine kasten is in de regel een prima maatregel voor paarverblijven.

Voor kraamverblijven is echter meer nodig, omdat het grotere groepen betreft. Isoleren mét behoud van een luchtspouw voor vleermuis is mogelijk en wordt dan ook met klem aangeraden. Alleen zo kunnen vleermuisverblijven in gebouwen voor lange termijn behouden worden.

isolatie spouw 
(overgenomen uit brochure vleermuisvriendelijk bouwen (in lijst 'Meer lezen' hieronder)

 

Denk verder bij isolatie ook aan de vloeren en aan de ramen (HR++ glas), daarbij kan geen schade aan dieren worden toegebracht en het levert wel energiebespraring op.

Naast project Stroomversnelling, waarbij een hele 'voorzetgevel' geplaatst wordt, wordt er in Nederland ook grootschalig aan na-isolatie gewerkt van de spouw (en vloer en dak). Dit staat dus los van Stroomversnelling, maar heeft ook onze aandacht omdat dezelfde problematiek speelt, namelijk het verdwijnen van verblijfplaatsen en mogelijk doden van vleermuizen.

Wat kan er gebeuren?

Er zijn meerdere isolatie materiaalen (bv Steenwol, Glaswolvlokken, Piepschuimbolletjes, Grafietparels en Cellulose). Meestal worden de isolatie materialen via een klein gaatje met lijm in de muur geblazen. Vleermuizen raken ingesloten of worden beplakt met isolatie materiaal.

isolatie spouw

Het na-isoleren is meestal in enkele uren gedaan, maar wanneer er vleermuizen in de muur zitten is het leed geschied.

bosvleermuis met isolatieschuim rené janssen

 Dit is een voorbeeld van een slachtoffer van na-isolatie.

Daarom is het van belang dat na-isolatie alleen gedaan wordt wanneer er geen vleermuizen in de muur zitten! Alleen als zeker is dat er geen vleermuizen in de muur zitten op het moment van isoleren én als bekend is dat de spouw op andere momenten in het jaar niet in gebruik is als kraamverblijf, paarverblijf, overwinteringsverblijf of tussenkwartier kan zonder ontheffing van de Flora- en faunawet worden gewerkt. Hiervoor is het nodig dat vooraf onderzoek gedaan wordt met behulp van een bat-detector door deskundigen. 

Wanneer vleermuizen de muur als vaste rust- of verblijfplaats gebruiken, moet een ontheffing aangevraagd worden van de Ffwet bij het ministerie van Economische Zaken. Als deze verleend is, mag de na-isolatie alleen plaatsvinden als er geen vleermuizen meer in de spouw zitten en als er een compenserend verblijf is gerealiseerd aan, in of direct in de nabijheid.

Voorkom dus dat vleermuizen gedood worden bij na-isolatie en laat onderzoek doen door een ecoloog! 

Meer lezen?

Tragedie in de spouwmuur

Voor het uitvoeren van een vleermuisinventarisatie is door het Netwerk Groene Bureaus, in samenwerking met Gegevens Autoriteit Natuur (GAN) en de Zoogdiervereniging, op 5 maart 2010 het eerste vleermuisprotocol vastgesteld. Dit protocol wordt sindsdien jaarlijks bijgesteld. In dit protocol staan richtlijnen zoals in welke periode onderzoek te doen naar winter -en of zomerverblijven, bij welke weersomstandigheden veldwerk kan worden uitgevoerd en van hoe laat tot hoe laat.

  

Doel van het protocol

Het protocol heeft tot doel het belang van de functies van gebieden voor soorten vleermuizen effectief en efficiënt vast te stellen ten dienste van ontheffingaanvragen voor de Flora en Faunawet. Het is een hulpmiddel voor deskundige vleermuisonderzoekers en de beoordelaars van vleermuisonderzoek om te bepalen wat een juridisch redelijke onderzoeksinspanning is voor een specifieke locatie.

Het protocol bundelt daartoe de bestaande kennis over onder meer de beste veldcondities, de perioden voor onderzoek, het aantal en de duur van veldbezoek. Het protocol geeft niet aan onder welke condities vleermuizen kunnen voorkomen maar onder welke condities de aanwezige vleermuizen het best kunnen worden waargenomen. 
 
Het protocol is opgesteld om onderzoek voor de Flora en faunawet optimaal te laten verlopen. Wanneer het protocol in essentie is gevolgd, bestaat grote mate van juridische zekerheid dat voldaan is aan een wettelijke en maatschappelijk verantwoorde inspanning om na te gaan of soorten en functies van gebieden in het geding zijn. In het bijzonder wanneer de aanwezigheid van gebiedsfuncties of soorten wordt uitgesloten zou een onderzoek volgens het protocol als juridisch voldoende moeten worden aangemerkt. 
 
Het toepassen van het protocol geeft grote mate van zekerheid op twee punten: 
- Dat de Dienst Landelijk Gebied geen aanvullend inventarisatieonderzoek verlangt bij een (pro forma) ontheffingsaanvraag volgens artikel 75 Ffw. 
- Dat een onderzoek stand houdt in een eventuele juridische procedure.

 Status van het protocol

Het protocol voor het inventariseren van vleermuizen is opgesteld door het Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging, in overleg met de Dienst Landelijk Gebied en de Gegevensautoriteit Natuur. In expertmeetings zijn in 2008 de voorschriften ontwikkeld en op basis van toepassing gedurende het seizoen in 2008, 2009, 2010 en 2011 geëvalueerd. De voor u liggende versie is uitgebracht op 24 februari 2012.
Volgens de GaN is het protocol gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten, voldoet het aan de eisen die het bevoegd gezag stelt en biedt het eenduidigheid over het begrip “gedegen onderzoek’’ uit de Flora en faunawet. Het protocol wordt onder auspiciën van de Gegevensautoriteit Natuur aan de hand van opgedane ervaringen en nieuwe onderzoekskennis, bijvoorbeeld over het voorkomen van soorten, seizoensactiviteit of nieuw onderkende gebiedsfuncties, jaarlijks geëvalueerd en zo nodig geactualiseerd. 
 
Naar de mening van bij het vakberaad betrokken vleermuisdeskundigen zijn de gebruikte data voor vleermuissoorten onder de Nederlandse omstandigheden onvoldoende gedocumenteerd en derhalve op basis van ‘expert judgement’ tot stand gekomen en grotendeels niet aan de hand van literatuurverwijzingen.
 
Het protocol is primair bedoeld om consensus te bereiken in het optimaal afstemmen van onderzoeksmethoden op de ecologie van vleermuizen. Dit om de trefkans op het vinden van aanwezige gebiedsfuncties te vergroten. Het blijft echter een trefkans, die afhankelijk van de soort en ecologie, erg verschillend is.  
Het protocol is een hulpmiddel om de kwaliteit van onderzoek beter te kunnen onderbouwen, maar op zich geen garantie voor een kwalitatief goed onderzoek. Het ecologisch adviesbureau moet zorgen voor een goede uitvoering van het onderzoek aan de hand van het protocol. Het is daarbij van belang dat een in vleermuisonderzoek ervaren ecoloog blijft nadenken over de in te zetten technieken, de tijdstippen en duur van onderzoek en de te leveren inspanning in relatie tot de kenmerken van het onderzoeksgebied.

Reikwijdte van het protocol

De reikwijdte van het protocol is afgestemd op het vaststellen van gebiedsfuncties voor het aanvragen van ontheffingen voor de Flora en faunawet, op de beschikbaarheid van kennis en op het gebruik van de naar de stand van wetenschap en techniek gebruikelijke niet invasieve technieken. De consequenties voor de reikwijdte zijn als volgt:
 
1. De wetenschappelijke basis voor dit protocol ligt in expert judgement van vleermuisdeskundigen bij adviesbureaus en de Zoogdiervereniging. Het expert judgement is gebaseerd op veldkennis, literatuurkennis en onderlinge discussie en vormt daarmee de meest actuele stand van de wetenschappelijke kennis. 
 
2. Het protocol waaronder de determinatie van de soorten is, uitzonderingen daar gelaten, gericht op het onderkennen van de specifieke soort, aangezien de identificatie van de soort juridisch noodzakelijk is. 
 
3. Het protocol dekt alle voorkomende soorten in Nederland, met name bij gebruik van detectors met time expansion (TE, tijdverlenging) met digitale recorders (opnamen). De voordelen hiervan zijn dat: vastgelegde waarnemingen vaker determineerbaar zijn, er bewijs is dat uitwisselbaar en bespreekbaar is en datum en tijd worden vastgelegd, 
Voor de meest voorkomende situaties en soorten is voldoende kennis beschikbaar om protocolhandelingen (aantal bezoeken, tijdsduur, condities voor veldwerk) te beschrijven in het veldprotocol. Overige soorten en situaties vragen in voorkomende gevallen extra aandacht bij geprotocolleerde bezoeken of ‘nader onderzoek’.
 
4. Vleermuisinventarisatie blijft maatwerk dat niet volledig in protocollen is te vangen. De protocollen zijn een hulpmiddel voor de ecologisch geschoolde waarnemer en geen blind te volgen voorschriften. Afwijken van de protocollen kan nodig zijn en dient in de rapportage verantwoord te worden. De beschikbaarheid van tijd en geld mag echter niet bepalend zijn voor het volgen van het protocol, de motivatie kan alleen ecologisch inhoudelijk, bijvoorbeeld dat de (goed te omschrijven) weersomstandigheden hebben geleid tot andere waarneemperioden.
 
5. De benodigde personele en materiële inzet (zoals een luisterset) wordt in het protocol niet voorgeschreven. De inzet is afhankelijk van de omvang en complexiteit van het onderzoeksgebied of de te onderzoeken objecten. Voorschriften daarvoor zijn met de huidige stand van de kennis niet beschikbaar, de inzet is gebaseerd op de deskundigheid van de onderzoeker (zie ook punt 1. van het werkblad 1. aanwijzingen voor gebruik). Gebruik van het protocol leidt tot het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid van soort(en) en  gebiedsfuncties, en niet altijd automatisch tot het bepalen van het belang van aanwezige gebiedsfuncties voor de instandhouding van lokale (sub)populaties. Daarvoor kan nader onderzoek vereist zijn, zoals het vaststellen van het aantal aanwezige individuen, bijvoorbeeld in het kader van onderzoek naar compenserende maatregelen.
 
6. Het protocol gaat uit van de meest gebruikte technieken: zichtwaarnemingen (inclusief beeldmateriaal), geluidswaarnemingen (inclusief opnamen en sonogrammenanalyse), handwaarneming en (sporen)vondsten van dieren. Andere technieken zijn beschikbaar maar vragen meer specifieke werkwijzen.

  

 Korte inhoud van het protocol

1. De in te zetten personele capaciteit moet afgestemd worden op omvang, de complexiteit van het gebied of gebouw en de aard van de ingreep en de in te zetten methoden. 
Als vuistregel hierbij kan worden gedacht aan het volgende: Als in het donker meer dan een kwart van het onderzoeksgebied niet valt te (over)zien of te beluisteren, moet een extra waarnemer of een luisterset ingeschakeld worden. Daarbij geldt voor die extra waarnemer weer dezelfde regel, tot dat het hele onderzoeksgebied goed in beeld is. 
Wanneer het niet de vraag is of een vleermuisfunctie kan worden uitgesloten, maar welke soorten voorkomen, dan kan al lopend, fietsend of autorijdend met een detector en/of zicht worden gewerkt.

2. De keuze van in te zetten methoden en technieken dient aan te sluiten bij de situatie en de te verwachten soorten. De keuze vereist kennis van de nieuwste methoden en technieken zodat een afweging kan worden gemaakt welke van de beschikbare methoden en technieken het meest geschikt en/of efficiënt is. Als uitgangspunt is in dit protocol daarbij het ecologische principe van de niche gehanteerd. Daaruit volgt dat soorten van elkaar verschillen en dat elke soort eigen specifieke tijden, data en perioden voor optimale waarneming heeft. Mede hierdoor is het tabblad 'werkwijzen' gecompliceerd.
Wanneer op een locatie de uitvliegopeningen bekend of overzichtelijk zijn of door veel individuen gebruikt worden, kan voor elk veldbezoek worden volstaan met avond. Onbekende, meerdere of vermoede uitvliegopeningen kunnen vaak het beste 's ochtends aan de hand van het inzwermen worden gevonden.

3. Andere omgevingscondities kunnen leiden tot ander gebruik van het gebied. Bij regenachtig winderig weer bijvoorbeeld wordt op andere plaatsen gefoerageerd dan bij warm en rustig weer. Onderzoek onder meerdere, verschillende condities is dus wenselijk. 
Houd er rekening mee dat een geschikte verblijfplaats in de loop van het jaar verschillende functies voor verschillende soorten of het andere geslacht kan hebben.
 
4. Uit oogpunt van dierenwelzijn dient verstoring voorkomen te worden, bijvoorbeeld door zo min mogelijk te vangen en te hanteren, lichtbronnen te gebruiken die de minste warmte afgegeven (LED) en de mogelijk hinderlijke waarnemingsperiode zo kort mogelijk te houden.
 
5. De waarnemingen voor een gebiedsfunctie kunnen beëindigd worden wanneer alle potentieel voorkomende soorten en functies voldoende zijn vastgesteld, ongeacht de voorgeschreven waarnemingsduur in de protocollen. Echter bij paarverblijfplaatsen van territoria gebonden soorten en kraam- en zomerverblijfplaatsen, moet het volgende worden bedacht. 
Soms is kort na zonsondergang de baltsactiviteit in een gebied veel lager dan een aantal uur na zonsondergang. Ophouden na een ronde door het gebied waarbij enkele paarverblijfplaatsen zijn gevonden is dan niet goed, omdat het aantal paarverblijfplaatsen dan nog flink kan toenemen. Dit kan relevant zijn voor de beoordeling van de gunstige staat van instandhouding van de (locale) populatie. 
Het vaststellen van een kraamverblijfplaats maakt een tweede of derde ronde niet overbodig. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van de kraamgroep flink zijn toegenomen, kan de samenstelling veranderen, bijvoorbeeld door gemengde kraamgroepen, of kan de groep op een andere locatie zitten. Dat heeft invloed op de beoordeling van het effect van de ingreep en de kwaliteit van het juridisch-ecologisch advies.

 6. Het protocol kan bij toepassing zodanige gegevens opleveren dat naast soorten en gebiedsfuncties ook het belang van de gebiedsfuncties voor de duurzame instandhouding van de populatie kan worden vastgesteld. Aanvullend onderzoek kan echter nodig zijn. Indien bijvoorbeeld tijdens een avondbezoek een verblijfplaats wordt vermoed maar deze of de precieze locatie niet met zekerheid kan worden vastgesteld moet los van het protocol zo snel mogelijk en bij voorkeur 's ochtends, opnieuw worden gekeken
 
7. In elk geval voor de soorten meervleermuis, ruige dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis en rosse vleermuis en bij toetsing van ingrepen als de bouw en gebruik van windturbines en hoogbouw, moet bij aanwijzingen voor migratieroutes (zie kaart met indicatieve migratieroutes meervleermuis) in het onderzoeksgebied aandacht worden besteed aan deze gebiedsfunctie bij veldwerk en beoordeling conform: ww.eurobats.org/publications/publicatio...ries_no3_english.pdf 
 
8. Voor sommige situaties is een speciale aanpak noodzakelijk. Daarvoor dienen specialistische bureaus ingeschakeld te worden, bijvoorbeeld bij de toepassing van mistnetten voor determinatie of sexen in de hand of het bepalen van de conditie en voortplantingsstatus. 
 
9. In het protocol wordt een aantal methoden van determineren aangegeven. Voor soms aanvullend benodigde specialistische apparatuur kunnen specialistische bureaus worden ingeschakeld. 
 
10. De invloed van een aantal inventarisatiecondities is locatiespecifiek, bijvoorbeeld rust, geluid, licht, neerslag of vaak als verblijfplaatsen gebruikte objecten of gebieden. Deze inventarisatiecondities en plaatsen zijn in dit protocol in groen weergegeven en niet bindend of volledig.
 
11. Een aantal inventarisatiecondities kent optimale en suboptimale waarden, zoals de waarneemperiode. De suboptimale waarden zijn in het protocol tussen normale haken weergegeven. Nadere aanwijzingen of verduidelijking staan tussen blokhaken. Bij inventarisatie onder deze omstandigheden kan niet voor elke plek en elk jaar volledig uitsluitsel geven worden dat soorten (niet) voorkomen. Indien het weer of de seizoenen of ecologische overwegingen dat nodig maken, kan maximaal één van de verplichte bezoeken in een suboptimale periode plaats  vinden. Het uitsluiten van de aanwezigheid van een soort of een functie in een onderzoeksgebied kan nooit alleen op basis van onderzoek in de suboptimale periode plaats vinden.
 
12. Lege cellen in het protocol geven aan dat die functie voor die soort in Nederland niet bekend is of dat voldoende kennis ontbreekt.
 
13. Voor de rapportage geldt dat de handreiking Flora- en faunawet gevolgd moet worden, zoals het vermelden van weersomstandigheden tijdens het veldwerk, in het verslag.
 
14. Het bewijs voor de aanwezigheid van een lastige soort of voor een soort in afwijkende situaties, is in het kader van dit protocol, een sonogram van een op het waarneemmoment geregistreerde digitale opname van een tijdverlenging detector (TE) of een foto waarop de soortkenmerken onmiskenbaar zijn te zien.

6. Het protocol kan bij toepassing zodanige gegevens opleveren dat naast soorten en gebiedsfuncties ook het belang van de gebiedsfuncties voor de duurzame instandhouding van de populatie kan worden vastgesteld. Aanvullend onderzoek kan echter nodig zijn. Indien bijvoorbeeld tijdens een avondbezoek een verblijfplaats wordt vermoed maar deze of de precieze locatie niet met zekerheid kan worden vastgesteld moet los van het protocol zo snel mogelijk en bij voorkeur 's ochtends, opnieuw worden gekeken
 
7. In elk geval voor de soorten meervleermuis, ruige dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis en rosse vleermuis en bij toetsing van ingrepen als de bouw en gebruik van windturbines en hoogbouw, moet bij aanwijzingen voor migratieroutes (zie kaart met indicatieve migratieroutes meervleermuis) in het onderzoeksgebied aandacht worden besteed aan deze gebiedsfunctie bij veldwerk en beoordeling conform Eurobats publicatie no. 5
 
8. Voor sommige situaties is een speciale aanpak noodzakelijk. Daarvoor dienen specialistische bureaus ingeschakeld te worden, bijvoorbeeld bij de toepassing van mistnetten voor determinatie of sexen in de hand of het bepalen van de conditie en voortplantingsstatus. 
 
9. In het protocol wordt een aantal methoden van determineren aangegeven. Voor soms aanvullend benodigde specialistische apparatuur kunnen specialistische bureaus worden ingeschakeld. 
 
10. De invloed van een aantal inventarisatiecondities is locatiespecifiek, bijvoorbeeld rust, geluid, licht, neerslag of vaak als verblijfplaatsen gebruikte objecten of gebieden. Deze inventarisatiecondities en plaatsen zijn in dit protocol in groen weergegeven en niet bindend of volledig.
 
11. Een aantal inventarisatiecondities kent optimale en suboptimale waarden, zoals de waarneemperiode. De suboptimale waarden zijn in het protocol tussen normale haken weergegeven. Nadere aanwijzingen of verduidelijking staan tussen blokhaken. Bij inventarisatie onder deze omstandigheden kan niet voor elke plek en elk jaar volledig uitsluitsel geven worden dat soorten (niet) voorkomen. Indien het weer of de seizoenen of ecologische overwegingen dat nodig maken, kan maximaal één van de verplichte bezoeken in een suboptimale periode plaats  vinden. Het uitsluiten van de aanwezigheid van een soort of een functie in een onderzoeksgebied kan nooit alleen op basis van onderzoek in de suboptimale periode plaats vinden.
 
12. Lege cellen in het protocol geven aan dat die functie voor die soort in Nederland niet bekend is of dat voldoende kennis ontbreekt.
 
13. Voor de rapportage geldt dat de handreiking Flora- en faunawet gevolgd moet worden, zoals het vermelden van weersomstandigheden tijdens het veldwerk, in het verslag.
 
14. Het bewijs voor de aanwezigheid van een lastige soort of voor een soort in afwijkende situaties, is in het kader van dit protocol, een sonogram van een op het waarneemmoment geregistreerde digitale opname van een tijdverlenging detector (TE) of een foto waarop de soortkenmerken onmiskenbaar zijn te zien.

Ga eerst na welke soorten redelijkerwijs of mogelijk te verwachten zijn aan de hand van het landschap, de omgeving en gekend verspreidingsbeeld (binnen 20 km van het plangebied, denk daarbij indien nodig ook buiten de landsgrenzen). Daarna dient gekeken te worden welke functies voor vleermuizen mogelijk voorkomen. Hiervoor kan de onderstaande checklist of geheugensteun worden gebruikt. Het gaat om voor vleermuis van belang zijnde objecten die door de beoogde activiteit of plan, in relevante mate worden aangetast. De hieronder aangegeven soorten en/of soortgroepen zijn niet dekkend. Hou rekening met het voorkomen van zeldzaam voorkomende soorten.

te worden welke functies voor vleermuizen mogelijk voorkomen. Hiervoor kan de onderstaande checklist of geheugensteun worden gebruikt. Het gaat om voor vleermuis van belang zijnde objecten die door de beoogde activiteit of plan, in relevante mate worden aangetast. De hieronder aangegeven soorten en/of soortgroepen zijn niet dekkend. Hou rekening met het voorkomen van zeldzaam voorkomende soorten.

Checklist

1. Dikke bomen

Is in of grenzend aan het plangebied één (of meerdere) dikke boom (doorsnede globaal > 3 dm op borsthoogte) aanwezig?
 
 a.  Zijn holtes, spleten, scheuren, losse bast uit te sluiten?
Zo niet, nader onderzoek naar winter-, kraam-, zomer- en paar verblijfplaatsen van boombewonende soorten. 
 
 b. Maakt de boom (bomen) deel uit van een mogelijke route of verbinding
Nader onderzoek naar vliegroutes van alle (in de omgeving) voorkomende vleermuissoorten. 
 
 c. Vormt de boom (bomen) mogelijk foerageergebied?
Nader onderzoek naar foeragerende vleermuizen. 
 
 d. Vormt de boom een beschutting van een naastgelegen foerageergebied?
Nader onderzoek naar foeragerende vleermuizen.

 
2. Opgaande gewassen

Is op of grenzend aan het plangebied één (of meerdere) dunne boom (doorsnede globaal < 3 dm op borsthoogte) en/of struiken/gewassen > 1,5 meter aanwezig?
 
 a. Maken de struiken, gewassen, boom (bomen) deel uit van een mogelijke route of verbinding (lijnelement)?
Onderzoek naar routes van vleermuizen. 
 
 b. Zijn er zichtbare holtes spleten, scheuren, losse bast in de boom (bomen)?
Nader onderzoek naar zomer- en paarverblijfplaatsen van boombewonende soorten.
 
 c. Vormt het opgaand groen mogelijk foerageergebied (let vooral op kleinschalig gebied of parkachtige omgeving)?
Nader onderzoek naar foeragerende vleermuizen. 
 
 d. Vormen de opgaande gewassen een beschutting van een naastgelegen foerageergebied?
Nader onderzoek naar foeragerende vleermuizen.

 
3. Open water

Is er open water aanwezig? 
 
 a. Is er water?
Aandacht voor leefgebied (foerageergebied en vlieg- en/of migratieoute), tweekleurige vleermuis, rosse vleermuis ruige dwergvleermuis, watervleermuis (> 1m breed) en meervleermuis (> 2m breed).
 
 b. Is er water in tenminste iets besloten gebied? 
Ook aandacht voor leefgebied (foerageergebied en vlieg- en/of migratieroute) gewone dwerg-, baard-, brandt’s-, ingekorven, franjestaart, grijze en gewone grootoorvleermuis en laatvlieger in nader onderzoek. 
 
 c. Is er water in open gebied?
Ook aandacht voor leefgebied (foerageergebied en vlieg- en/of migratieroute) tweekleurige-, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis  en laatvlieger in nader onderzoek. 
 
 d. Heeft het water een mogelijk essentiële functie als drinkwater?
Aandacht voor functie voor alle soorten vleermuizen.

 
4. Open gebied

Is er open gebied (> 1 ha)?
 
 a. Bestaat het plangebied uit moeras, grasland, akker of anderszins (denk bij < 500 meter van water breder dan 2 meter extra aan meervleermuis)?
Nader onderzoek naar gebruik door rosse vleermuis, meervleermuis, laatvlieger, tweekleurige vleermuis en ruige dwergvleermuis.

 5.  Gebouwen

Zijn er gebouwen aanwezig?
 
 a. Biedt het gebouw(en) mogelijk winter-, kraam-, zomer- en paarverblijfplaatsen voor vleermuizen (denk aan de spouwmuur, dakpannen, kelders, luiken aan de muur, gevelbekleding, zolders, daklagen, kruipruimtes etc.)? (bouwtekening ter inzage vragen).
Nader onderzoek naar winter-, kraam-, zomer- en paar verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen.
 
 b. Zijn er sporen van aanwezigheid, poepsporen, keutels, vraatsporen en dergelijke?
Dan nader onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen. 
 
 c. Mogelijk foerageer gebied?
Nader onderzoek naar foeragerende vleermuizen.

6. Grotten, groeves, kelders en andere objecten


Zijn er grotten en/of groeves en/of kelders, bruggen, tunnels en/of andere objecten met ruimten? 
a. Zijn deze geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen?

Dan nader onderzoek naar  onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen, met de nadruk op winter-, en paarverblijfplaatsen?

7. Grootschalige landschapselementen 


Zijn er grootschalige lijnvormige landschapselementen zoals kustzones, grootschalige dijken, duinenrijen, rivierdalen of waterpartijen die een verbindingsroute zouden kunnen vormen tussen zomer- en winterleefgebieden (zie kaart bijlage 7 op werkblad 1. aanwijzingen voor gebruik).
 
Dan nader onderzoek naar mogelijke migratieroutes van meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en tweekleurige vleermuis in voor- en najaar.


Randvoorwaarden en vervolg

De conclusies uit de veldverkenning in combinatie met deze checklist, gekende verspreiding, de ligging in het landschap, de relatie met het landschap en de uitgebreide tabel van het protocol, geven de onderzoeksinspanning (tijdstip, omstandigheden frequentie per te onderzoeken soort) voor het nader onderzoek aan. Er is zowel in deze checklist als bij de uitgebreide tabel uit het protocol aangenomen dat de onderzoeker een ervaren ecoloog is die kennis heeft van het landschap en potentieel geschikte habitats voor vleermuizen kan identificeren. 
Er is getracht een beknopte werkbare tabel te maken, uitgaande van voldoende basiskennis van ecologie bij vleermuizen van de uitvoerende ecoloog.

De definities van de gebiedsfuncties
   

  • Verblijfplaats:

    Een object (huis, boom, bunker, grot, kast en dergelijke) waarin een of meerdere vleermuizen verblijven (overdag of ’s winters, met enige regelmaat).

  • Zomerverblijfplaats:

    Een verblijfplaats die gebruikt wordt door vleermuizen die niet in winterslaap  zijn waarvan niet aangetoond is dat het een kraamverblijfplaats dan wel een paarverblijfplaats is.

  • Kraamverblijfplaats:

    Een verblijfplaats van een kraamgroep met vrouwtjes met jongen.

  • Paar(verblijf)plaats:

    Een verblijfplaats of de omgeving daarvan, waar ten minste een baltsend mannetje of meerdere vleermuizen overdag verblijven en paren of komen zwermen. Dit is afhankelijk van de soort. Te herkennen aan zwermgedrag en/of baltsroepen.

  • Winterverblijfplaats:

    Een verblijfplaats waar in de winter een of meerdere vleermuizen in winterslaap (hybernation) gaan. Het betreft bij soorten die jaarrond in hun leefgebied blijven nog al eens een voormalige paarplaats of een andere verblijfplaats. Er zijn bij soorten als gewone dwergvleermuis massawinterverblijfplaatsen en winterverblijfplaatsen voor kleinere groepen te onderscheiden.

  • Vliegroute:

    Een vaste route van een vleermuis of een groep van vleermuizen vanaf een verblijfplaats naar een foerageergebied of tussen verblijfplaatsen visa versa.

  • Migratieroute:

    Een vaste route van zomerleefgebied naar winterverblijfplaats of leefgebied en visa versa.

  • Foerageergebied: Een gebied waar een vleermuis of een groep van vleermuizen foerageert.

Houd er rekening mee dat een geschikte verblijfplaats in de loop van het jaar verschillende functies voor de soort, verschillende soorten of het andere geslacht van de soort kan hebben.

2.2 De definities van de criteria bij werkwijzen

  • periode van: data waartussen er maximale en suboptimale (tussen haakjes aangegeven) kansen zijn om een gebiedsfunctie van de soort waar te nemen als die zich voordoet.
  • [maximaal donker]: 's zomers  is het op veel plaatsen ook na zonsondergang bijvoorbeeld nog  zeker een uur redelijk licht door reflectie van zonnestralen tegen de hemel of door andere omstandigheden (astronomische schemering). Een aantal soorten wordt pas actief wanneer die reflectie na ongeveer een uur afneemt. In bijvoorbeeld een bos is het voor vleermuzien vaak eerder donker genoeg.
  • starttijd t.o.v. zonsondergang:

    tijd ten opzicht van het verdwijnen van de zon onder de horizon waarop de waarneming ten minste moet zijn begonnen.

  • eindtijd t.o.v. zonsopkomst:

    tijd ten opzichte van het verschijnen van de zon boven de horizon waarop de waarneming kan worden beëindigd.

  • aantal & duur veldbezoeken: het aantal keer dat er waarnemingen moeten worden gedaan en de tijd die daarbij ten minste moet worden besteed.
  • periode tussen veldbezoeken:

    het aantal dagen, weken of maanden dat verstreken moet zijn, voordat een vervolgwaarneming als relevant kan worden beschouwd. Hierbij moet het streven er op zijn gericht om de veldwaarnemingen zo goed mogelijk te verdelen over de optimale periode voor elke waar te nemen functie per soort.

  • werkwijze bij determinatie

    technieken die kunnen worden ingezet om vast te stellen dat het die soort  betreft, staan in een voorkeursvolgorde. Als bewijs voor de aanwezigheid van een lastige soort of voor een soort in afwijkende situaties, is in het kader van dit protocol, een sonogram van een op het waarneemmoment geregistreerde digitale opname van een tijdverlenging detector (TE) meestal essentieel. Technieken tussen haakjes zijn niet altijd bruikbaar om de afwezigheid van soorten met zekerheid vast te stellen.
    Bij visuele inspectie van een object moeten alle voor vleermuis toegankelijke ruimten minutieus zijn geinspecteerd om gebruik uit te kunnen sluiten. Veel gebouwde objecten kunnen niet voldoende worden onderzocht met behulp van zichtwaarneming, endoscoop en spiegeltje.

  • sporen: onder meer keutels, krabsporen en gebruiksvegen (bruinverkleuring van klierafscheidingen) bij een invliegopening. Sporen zijn een aanwijzing voor gebruik door vleermuizen, maar behoeven nader onderzoek om soorten en gebieds- of gebruiksfuncties aan te tonen of uit te sluiten.

  • luisterset: Speciale detector met digitale opslagmogelijkheid of combinatie van detector met digitale recorder, die automatisch vastlegt wanneer er een vleermuis valt waar te nemen, zodat deze later aan het geluid of het sonogram kan worden gedetermineerd. Dit kan worden ingezet ter tijdelijke of gedeeltelijke vervanging van een waarnemer.(
  • (massa)zwermlocatie: waarschijnlijke winterverblijfplaats of paarverblijfplaats waar een vleermuiskolonie (groep mannetjes en vrouwtjes) zich gedurende beperkte tijd (per nacht en herhaald over dagen) verzameld.
  • invasies of inzwermen: In korte tijdsperiode invliegen door een (grote) kolonie.
  • sociale roep: melodieuze roep ter informatie van soortgenoten (mogelijk eventueel als uiting van gemoedstoestand).
  • baltsroep of paarroep: melodieuze roep van mannetjes ter informatie over paringsbereidheid en/of aanduiding van locatie daarvoor.
  • torpor: tijdelijke toestand van verlaagde lichaamsfuncties (temperatuur, hartslag, ademhaling, spijsvertering) in verblijfplaats ter overbrugging van periode waarin foerageren niet kosteneffectief is.

2.3 De definities van de criteria bij veldcondities

  • temperatuur hoger dan: voor zo ver bekend is vertoont de soort het gedrag dat hoort bij de gebiedsfunctie niet beneden de aangegeven temperatuur. Als dit varieert in de loop van het seizoen  staat  die afwijkende waarde tussen haakjes. Bij lagere temperaturen kan de functie niet betrouwbaar worden waargenomen of uitgesloten.
  • temperatuur lager dan: voor zo ver bekend is vertoont de soort de gebiedsfunctie niet boven de aangegeven temperatuur. Als dit varieert in de loop van het seizoen  staat  die afwijkende waarde tussen haakjes. Bij hogere temperaturen kan de functie niet betrouwbaar worden waargenomen of uitgesloten.
  • windkracht minder dan: voor zo ver bekend is, vertoont de soort de gebiedsfunctie niet boven de aangegeven  windsnelheden. Als dit varieert in de loop van het seizoen  staat  die afwijkende waarde tussen haakjes. Bij verschillende windsnelheden kan de functie in andere delen van het plangebied plaatsvinden (zie ook 1.3). Bij  grotere windkracht kan de functie niet overal in het onderzoeksgebied betrouwbaar worden waargenomen.
  • maximale neerslag: voor zo ver bekend is vertoont de soort de gebiedsfunctie niet boven de aangegeven hoeveelheid regen, hagel of sneeuw. Als dit varieert in de loop van het seizoen  staat  die afwijkende waarde tussen haakjes. Bij verschillende hoeveelheden neerslag kan de functie in andere delen van het leefgebied plaatsvinden (zie ook 1.3). Bij hogere neerslag kan de functie niet betrouwbaar worden waargenomen.
  • benutting droge periodes: voor zo ver bekend is vertoont de soort de gebiedsfunctie in droge perioden tussen de aangegeven hoeveelheid regen, hagel of sneeuw. Als dit varieert in de loop van het seizoen  staat  die afwijkende waarde tussen haakjes. Bij afwisseling van natte en droge periodes kan de functie in andere delen van het plangebied plaatsvinden (zie ook 1.3). Wanneer de soort drogere perioden niet benut kan in een buiige nacht de functie niet betrouwbaar worden waargenomen.
  • droog, jaagt anders binnen: soorten die randen van grote ruimten gebruiken als verblijf, gaan in dat verblijf, of nabij gelegen soortgelijke ruimten, jagen als het buiten regent of stormt. Andere soorten jagen waar mogelijk binnen onder voor hun te natte weersomstandigheden.
  • hoeveelheid geluid: voor zo ver bekend is vertoont de soort de gebiedsfunctie niet wanneer er meer dan de aangegeven hoeveelheid verstoring is in de vorm van geluid. Bij verschillende geluidsniveaus kan de functie in andere delen van het leefgebied plaatsvinden (zie ook 1.3). Als dit varieert in de loop van het seizoen  staat  die afwijkende waarde tussen haakjes. Bij hogere geluidsniveaus kan de functie niet betrouwbaar worden waargenomen.
  • hoeveelheid licht: voor zo ver bekend is vertoont de soort de gebiedsfunctie niet wanneer er meer dan de aangegeven hoeveelheid verstoring is in de vorm van licht. Bij verschillende lichtniveaus kan de functie in andere delen van het leefgebied plaatsvinden (zie ook 1.3). Als dit varieert in de loop van het seizoen of onder andere omstandigheden staat die afwijkende waarde tussen haakjes. Bij hogere lichtniveaus kan de functie niet betrouwbaar worden waargenomen.

2.4 gebruikte symbolen
 

( ):  begrenzen een suboptimale periode, een in de loop van het seizoen afwijkende grenswaarde of een methode die niet onder alle omstandheden zekerheid biedt over de afwezigheid van soorten. Het doen van een onderzoek onder suboptimale omstandigheden of met een suboptimale methode moet nader ecologisch gemotiveerd worden. Het ontbreken van waarnemingen in een suboptimaal onderzoek sluit het voorkomen van de functie of de soort juridisch onvoldoende uit (zie ook blad 1. aanwijzing voor gebruik, punt 11).


[ ]: beschrijven een nadere toelichting, begrenzing of verduidelijking.

Het protocol bestaat uit een tabel met veldcondities en werkwijzen per vleermuissoort en per gebiedsfunctie op grond waarvan de aanwezigheid van soorten en gebiedsfuncties met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld.

  

Meer lezen?